Negen lange neuzen

 

 

Dit keer een column over snuitkevers. Er zijn hele mooie, zoals de eikelboorder, die je hierboven ziet afgebeeld. Maar er zijn er ook veel die niet zo’n mooie jas aan hebben. Die zijn grauw en zwart van kleur. Vaak zijn ze ook moeilijk uit elkaar te halen omdat ze voor het blote oog op elkaar lijken. Dat is ook niet zo verwonderlijk om dat er in Nederland liefst 652 soorten snuitkevers bekend zijn. Ook zijn het vaak erg kleine beestjes: de grootte varieert tussen de 0,2 en 7 mm. In onze regio is er één soort eenvoudig te vinden. Ik ben nog nooit een stokroos in juni/juli tegengekomen waar de stokroossnuitkever niet in zit. Deze zitten meestal op de knoppen waar ze de sappen met hun snuit door erin te boren opslurpen. Gelukkig is de stokroos een sterke plant en overleeft dat wel. Maar er zijn andere planten die ze wel om zeep kunnen helpen. Zelfs kamerplanten kunnen ten prooi vallen aan de larven die aan de wortels knagen. Dat is soms zo erg dat de plant los in de pot komt te staan. Op foto 2 zie je twee stokroossnuitkevers, die druk doende zijn met het zorgen voor nageslacht. Het mannetje heeft een kortere snuit dan het vrouwtje die echt een lange snuit heeft.

 

 

Op foto 3 zie je het menierode zuringspitsmuisje. Deze snuitkever heeft zijn naam te danken aan zijn mooie en opvallende menierode kleur. Dus ze vallen op het groen van de zuringplant goed op. Ze zitten wel vaak onder het blad, zodat ze minder opvallen voor de rovers.

 

 

Op foto 4 is een in Nederland zeldzame soort te zien, de phyllobius pilicornis. Deze heeft geen Nederlandse naam, alleen de wetenschappelijke. Deze snuitkever zat op een blad van een conifeer in Schiedam. Dit is heel bijzonder en ik ben een beetje trots uiteraard, dat ik deze foto heb kunnen maken.

 

 

Op foto 5 is de Hazelnootsnuitkever te zien. Deze lijkt op de eikelboorder, maar heeft vlekken op zijn schild. En ja, ze kunnen dus vliegen door hun dekschild op te tillen net zoals de lieveheersbeestjes dat doen. Hier is dat te zien. De kever staat op het punt om het luchtruim in te gaan. Het is toch ongelooflijk dat zo’n klein beestje met zijn snuit een gat in de noot kan boren om daar zijn eitjes in te leggen of om ervan te eten. De larven zien er overigens een beetje rupsachtig uit.

 

 

Op foto 6 is de groene beukensnuitkever te zien. Deze soort zit meestal in beukenhagen, maar lust ook het vocht van andere bladeren. Ook deze soort is niet moeilijk om te vinden. Ze zijn wel erg schuw en laten zich snel vallen als ze je in de gaten hebben. Dus om ze te fotograferen, moet je heel rustig doen en zeker geen snelle bewegingen maken.

 

 

Op foto 7 zie je de lisboorder. De lisboorder is niet zo mooi als zijn kornuiten. Hij is minder kleurrijk en lijkt een beetje op een olifant. De lisboorder zit er uiteraard niet mee; hij trekt er een lange neus voor, zullen we maar zeggen.

 

 

Op foto 8 staat de weegbreesnuitkever. Die is rond de 3 mm groot en een van de vele minder mooi ogende snuitkevers. Deze soort is vaak pas in augustus te zien. Overigens overwintert deze soort.

 

 

Tot slot een foto (foto 9) van twee druk met elkaar bezig zijnde snuitkevers, waarvan ik niet zeker weet welke soort het is. Ik denk zelf dat het de strophosomussnuitkever is. Als je als lezer/kijker tot een andere conclusie komt, hoor ik het graag van je.

 

En omdat ie zo mooi is, nog een keer de eikelboorder. (Foto 10)